zaterdag 28 juni 2014

Het Juttersmuseum

Tijdens ons weekendje op Texel hebben wij een bezoek gebracht aan het Juttersmuseum Flora. Hier wordt een bonte verzameling tentoongesteld van allerlei zaken die opgevist zijn uit zee of aangespoeld op het strand van Texel. Heel bijzonder en heel indrukwekkend. Wij, mensen van de moderne tijd, dachten met een pinpas en een museumjaarkaart wel naar binnen te kunnen. Niets is echter minder waar. Er is geen pinautomaat, want “die is simpelweg nog niet aangespoeld op Texel”. Wij werden heel vriendelijk ontvangen en mochten eventueel wel naar binnen zonder te betalen als we later het geld zouden brengen. Dit wilden we zelf niet, dus zijn we even naar De Koog gereden om te pinnen. 


Er was ons verteld dat er om twee uur een groep van twintig man zou komen waarvoor een rondleiding geregeld was. Het was net half twee geweest en wij besloten het erop te wagen eerst even geld te halen en daarna mee te gaan met de rondleiding. Toen we terug kwamen was de gastvrouw zeer verbaasd over onze snelheid. We waren nog geen tien minuten weggeweest om geld te pinnen en moesten nog even wachten op de groep. Een kopje koffie werd vriendelijk aangeboden. We besloten dat niet te nemen. Even een beetje wachten, terwijl we kijken naar allemaal bordjes van metaal, plastic, hout en andere materialen. We zagen zelfs een bordje van een bekende fabriek uit mijn geboorteplaats. We hebben onze ogen uitgekeken. Het werd twee uur en tien over twee. De groep kwam niet opdagen. Helaas: de tijd die was gereserveerd voor de rondleiding was voorbij. Geen rondleiding dus. Wij zijn op eigen houtje het museum doorgelopen. Overal zie ik bordjes van “Liever niet aanraken” en breekbaar. Maar bezoekers van het museum trekken zich daar niet zo veel van aan. Met enige regelmaat hoor ik een blokje vallen, een bal stuiteren en een kind rennen. 


Het is bijna een wonder dat spullen niet verder kapot gaan dan dat ze al zijn. We zien televisies die aangespoeld zijn, ballen, reddingsboeien, planken, sleden, pakjes nee sloffen sigaretten en blikken melkpoeder.  U vraagt zich natuurlijk af wat doen blikken melkpoeder in een juttersmuseum? Dat deed ik wel en heb dat maar even aan de jutter gevraagd. Hij was zichtbaar verguld met mijn vraag en begon een betoog. Ik wist op dat moment niet of ik blij moest zijn of niet. Ik koos ervoor blij te zijn want als je geen antwoord wilt, moet je geen vragen stellen. “Die blikken zijn het enige in ruim vijftig jaar jutten dat me geld heeft opgeleverd.” zei hij, “Ik had eerst geen idee wat ik met die blikken moest en ik had er drieduizend. Drieduizend blikken, wat moet je ermee.
Melkpoeder
En ze hadden in zout water gelegen… Roest, bederf, alles was mogelijk. Zout water doet metaal meestal geen goed. Dus ik moest die blikken lozen. Ik hoorde bij toeval dat de lokale veeboer zijn jongvee melk voerde dus ging ik even bij de boer langs. Kan jij me niet van de blikken afhelpen? Vroeg ik. Maar de boer bedacht: moeten mijn koeien ineens melk van melkpoeder gaan drinken? En ondanks dat ik maar een dubbeltje per blik vroeg wilde hij het niet hebben. Wat moet je dan met drieduizend blikken melkpoeder, vroeg ik me weer af he. Ik naar de bakker op het eiland, moet jij ook melkpoeder vroeg ik hem. Ja zei die, afhankelijk wat het mot opbrengen. Ik dacht bij mezelf, een bakker kan meer uitgeven aan melkpoeder dan een boer, dus laat ik 50 cent per blik vragen. Hij vraagt tenslotte ook een flinke duit voor die slagroomgebakkies van hem. De bakker zei: doe er maar twaalfhonderd. Ik blij. Zegt ie tegen me: maar ik mot die blikken niet in me bakkerij hebben. Je moet de poeder aanleveren in zakken zonder naam, anders gaat mijn naam eraan, begrijp je. Afijn, ik s ’avonds  met mijn broer blikken melkpoeder leeggooien in zakken.  De poeder afgeleverd bij de bakker en geld gevangen. Je begrijpt dat ik de eerste drie weken daarna even geen taart heb gekocht bij de bakker. Maar goed, nu was ik wel twaalfhonderd blikken kwijt, maar ik had er nog achttienhonderd. Wat moet je met achttienhonderd blikken melkpoeder? Ik naar de ijswinkel op het eiland en vroeg of ie ook melkpoeder wilde tegen een niet te hoge prijs? Ja, zei de man en vroeg wat ze moesten kosten? Ik vertelde dat de melkpoeder schaars was en vroeg drie kwartjes per blik. Hoeveel heb je dan, vroeg de ijscoman.  Achttienhonderd. Da’s veel geld, zei die. Het hoeft niet, zei ik. Maar ja, wat moet ik met achttienhonderd blikken melkpoeder? Voor vijftig cent mag je ze ook hebben, zei ik. De ijscoman zei dat ie ze wel wilde, maar geen blikken op zijn erf wilde zien. Dus mijn broer en ik weer een nacht blikken openmaken en legen in zakken. De bestelling afgeleverd en ook maar geen ijs gegeten gedurende drie weken.”
Duizenden boeien




 

 

Ik vroeg de jutter of hij trots is op zijn museum. “Natuurlijk” zei die. Hij rechtte zijn rug en ging op een reddingsboei zitten.

Ach, zo gaan de dingen nu eenmaal. 

zondag 22 juni 2014

De erfgenaam

Soms heb je opeens een bijzondere ontmoeting. Vandaag was zo’n dag. Na het bezoek aan een Franse markt loop ik langs een licht in verval zijnd huis aan de Dijkhuizen in Ruinerwold. Het is een overduidelijk onder architectuur gebouwd huis met fraaie houten geveldecoraties, die helaas erg om een verfbeurt vragen. Ook de luiken zijn gebladderd, evenals de kozijnen.
Ik zeg tegen mijn vrouw dat dit een mooi huis is, maar dat het wel om enig onderhoud vraagt. En uit het niets komt een opmerking “Maar het is niet te koop.” Verbaasd kijk ik naast mij en daar staat een man van middelbare leeftijd. Hij zegt: “Nee, dit huis is niet te koop. “ Nu staat er ook geen makelaarsbordje met Te Koop, dus ik ben niet verbaasd. De man vervolgt: “Het huis is van mijn tante. Maar die woont hier niet meer. De huizen en het cafĂ© aan de overkant zijn ook van haar. Ze laat geen onderhoud plegen, behalve aan de tuin.” Ik kijk naar de tuin en zie dat het gras inderdaad netjes gemaaid is.



“Ze woont in De Wijk. In een groot huis.” vertelt de man. “Ze komt hier nog wel eens, maar gaat nooit naar binnen. Vorig jaar was ze ook op de markt. Ik heb haar nog gezien en zei ‘Dag tante’ tegen haar. Maar zij keek de andere kant op en deed of ze me niet kende.” Hij kijkt een beetje spijtig. “Ze heeft geen kinderen en verder geen familie. Alleen een neef. Ik dus.” Ik kijk hem aan en zeg: “Nou, wie weet wat u nog erft. Misschien dit huis wel.” Hij knikt en verzucht:  “Ja, wie weet. Maar nu is het niet te koop.” En hij loopt naar de overkant van de straat, waar de markt gehouden wordt. Hij kijkt nog even achterom: “ Misschien is ze er vandaag wel weer. Dan zal ik haar weer begroeten. Maar ze doet vast of ze me niet kent.”